stoffenbeleid Europa

De Europese Unie is al geruime tijd bezig met het ontwikkelen van een nieuw stoffenbeleid.
Deze besluitvorming is van belang voor de hele Europese milieupolitiek, omdat het ook een beslissende rol speelt in het beleid van Europese landen voor andere milieuzaken, zoals het ozongat, klimaatverandering, voedselvervuiling, drinkwaterbescherming en consumentenbescherming 1).

 
In 1981 is een stoffenregister opgericht en zijn ruim 100.000 stoffen op een lijst geplaatst 2). Hiervan zijn ongeveer 5.000 stoffen geclassificeerd als gevaarlijk voor de gezondheid en milieu 3). Voor het overige deel, ongeveer 95%, is weinig of helemaal niets bekend over de eventuele milieu- en gezondheidsrisico’s. Vanaf hetzelfde jaar is het in Europa een wettelijk vereiste om voor nieuwe stoffen informatie over milieu- en gezondheidsrisico’s te verschaffen. Sindsdien is voor enkele duizenden nieuwe stoffen deze informatie beschikbaar gekomen.

Doordat deze, niet-duurzame, wetgeving niet tegelijk voor alle bestaande stoffen gold, heeft deze maatregel weinig positief effect gehad voor gezondheid en milieu. Veruit de meeste stoffen die in de handel zijn waren al voor 1981 op de markt gebracht. Deze stoffen zijn het resultaat van het klassiek economisch denken, dat geen rekening hield met de eventuele neveneffecten van haar technieken, methoden en producten. De stoffen werden daarom nooit getest op milieu- en gezondheidseffecten. Het stellen van voorwaarden aan nieuwe stoffen, terwijl oude stoffen getolereerd werden, heeft ook de innovatie niet bevorderd. Na 1981 was het goedkoper de oude stoffen te blijven gebruiken dan nieuwe, veiligere, stoffen te ontwikkelen en uitvoerig te testen, waarbij het risico bestaat dat ze niet toegelaten worden.

In 1993 is door de Europese Unie besloten een grondige risicobeoordeling uit te voeren van stoffen, waarvan vermoed wordt dat ze schade veroorzaken aan het milieu en de mens. De bedoeling was dat elk jaar voor 25 stoffen een risicobeoordeling zouden worden afgerond.
 
Aan het eind van 1999 waren er maar voor 35 in plaats van 175 stoffen risicobeoordelingen voltooid. Door het langzame tempo waarin stoffen werden beoordeeld bleven vele verdachte stoffen in de markt, zonder systematisch onderzoek naar de risico’s 1).

In 2001 presenteert de EU een nieuw systeem voor de registratie, risicobepaling en wetgeving voor 30.000 veel gebruikte industriële stoffen (met een productie van meer dan één ton per jaar) die al voor 1981 op de Europese markt zijn gebracht 4). Deze 30.000 stoffen samen zijn verantwoordelijk voor 90% van de stoffenverkoop in Europa. Het doel van deze nieuwe aanpak, bekend onder de naam REACH, (Registratie, Evaluatie, Autorisatie van Chemicaliën), is de industrie verantwoordelijk te stellen voor het bewijs dat hun producten niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Ook is het bedoeld als een stimulans om minder risicovolle alternatieven te ontwikkelen.

Van deze nieuwe wetgeving voor industriële stoffen wordt vooral een aanzienlijke verbetering voor de gezondheid en het milieu verwacht. Deze besparingen lopen in de orde van duizenden levens en miljarden euro’s per jaar. De maatregel is een antwoord op een van de grootste bedreigingen van duurzame ontwikkeling in de 21 eeuw. Om deze reden is een spoedige integrale aanpak noodzaak.

 

1) Boye, 2002, Chemicals in Our Daily Life, European Environment Bureau (EEB), European Consumers organisation (BEUC).
2) Exacte cijfers over de hoeveelheid stoffen die worden geproduceerd en verhandeld in Europa zijn echter nog niet bekend. Op het ogenblik is ook niet bekend hoeveel van de stoffen van de lijst uit 1981 nog worden geproduceerd en verhandeld. Het is verder onduidelijk hoeveel nieuwe stoffen er bij zijn gekomen. Gesteld wordt dat er wereldwijd ongeveer 1000 nieuwe synthetische stoffen per jaar op de markt komen. Dit betekent dat er tegenwoordig ongeveer 120.000 synthetische verbindingen kunnen bestaan.
3) Sinds het begin van de jaren 80 hebben producenten en importeurs zelf, zonder onafhankelijke kwaliteitscontrole, ongeveer 4.000 stoffen naar risico geclassificeerd. De producenten waren echter niet verplicht informatie over risico’s te geven. In sommige gevallen waren de resultaten van dezelfde substanties verschillend gelabeld in verschillende lidstaten. Bijvoorbeeld een stof, genaamd DINP (di-iso-nonyl-ftalaat), dat gebruikt wordt voor PVC-plastics, is in Engeland verkocht voor laboratoriumgebruik en gelabeld als kankerverwekkend, terwijl het in Denemarken voor hetzelfde doel verkocht is zonder dergelijke label. De autoriteiten hebben hierdoor weinig mogelijkheden om te controleren op welke informatie de uiteindelijke labels zijn gebaseerd 1).
4) Commissie Europese Gemeenschappen, COM(2001) 88 definitief, Witboek, Strategie voor een toekomstig beleid voor chemische stoffen, Brussel.