het mensbeeld van de klassieke economie
 
De medemens heeft alleen een waarde wanneer deze bijdraagt aan de toename van de productie, of wanneer hij of zij veel persoonlijke winst behaalt. Deze persoonlijke winst wordt vertegenwoordigd door de hoeveelheid producten die men produceert of in bezit heeft. De mens wordt daardoor niet gewaardeerd om wie zij of hij is, maar om wat zij of hij heeft of produceert.
 

De mens is onderdeel van het instrumentarium van de economie 1). In het productieproces wordt de mens beschouwd als een overvloedig vervangbaar goed. De medemens wordt geëxploiteerd en vervuild tot hij of zij geen winst meer vertegenwoordigt. Wanneer een werknemer ziek of oud is, kan hij of zij gemakkelijk vervangen worden. De scholing beperkt zich tot het voorbereiden van mensen voor het massaproductieproces en geeft hen een zeer gespecialiseerde kennis en ervaringen als bagage mee.
Een dergelijk mensbeeld kon zich alleen ontwikkelen in een tijdperk waarin grote verschillen tussen de sociale klassen bestaan. Voor de hoge klasse zijn scholing, gezondheid, werk- en woonomstandigheden van de arbeidersklasse alleen van belang wanneer deze de productie dienen.

In de westerse wereld is het klassenverschil aan het vervagen, maar op wereldschaal wordt dit beeld nog steeds in stand gehouden en vergroot (eerste wereld versus derde wereld, onderontwikkelde landen versus ontwikkelde landen). De scholing, gezondheid, werk- en woonomstandigheden van vele werknemers in zuidelijke landen, die de producten voor noordelijke landen maken, is vergelijkbaar met de scholing, gezondheid, werk- en woonomstandigheden van de werknemers die een eeuw geleden de westerse arbeiderswijken bevolkten.


1) Volgens Karl Marx.